078 05 05 23

De regelgeving voor rundertuberculosebestrijding voorziet volgende onderzoeken:
 
  1. De gamma-interferontest (IFNg-test):
    Net als de tuberculinatie vroeger bepaalt deze test de omvang van de cellulaire immuniteit. Dit onderzoek kan plaatsvinden bij DGZ of een ander erkend laboratorium (Arsia of Lavetan).
  2. As-ELISA-test:
    Met deze test meet je de aanwezigheid van antistoffen (humorale immuniteit). Ook dit onderzoek kan je laten uitvoeren bij één van de erkende laboratoria.
  3. Enferplextest:
    Bevestigingstest die Sciensano uitvoert in geval van een positieve ELISA. Deze test meet eveneens de aanwezigheid van antistoffen.
  4. PCR en cultuur:
    Dit zijn de testen op monsters genomen in het slachthuis. Ook deze testen gebeuren bij Sciensano. Het grote praktische verschil tussen de PCR en de cultuur is de doorlooptijd. Bij de PCR heb je resultaat na 48 tot 72 uur, terwijl dit bij de cultuur tot 8 weken kan duren.

Wanneer worden As-ELISA en IFNg toegepast?

Voor zover het gaat om permanente monitoring binnen het bewakingsprogramma op bedrijven die officieel vrij zijn van rundertuberculose, wordt enkel de As-ELISA gebruikt.

Als er ook maar het minste vermoeden kan zijn van een besmetting, dan wordt er een combinatie van As-ELISA en IFNg uitgevoerd. Denk aan import uit risicolanden, onderzoek op contactbedrijven enzovoort. Om een zo hoog mogelijke gevoeligheid na te streven en een besmet dier terug te vinden voert men beide onderzoeken tegelijkertijd uit. De cellulaire immuniteit treedt namelijk al vrij snel na besmetting op terwijl het langer duurt om antistoffen aan te maken.

Wat gebeurt er als het resultaat van een As-ELISA en/of IFNg-test positief is?

Indien één van de onderzoeken een positief resultaat heeft, zal het FAVV een bevestigingstest laten uitvoeren:

  • Is de As-ELISA positief, dan stuurt het labo het staal door naar Sciensano, dat een enferplex uitvoert.
  • Bij een positieve IFNg-analyse zal de LCE een nieuwe monstername vragen voor een nieuwe IFNg-analyse.

Let wel: Indien het gaat om een bedrijf dat al als haard verklaard werd of beide onderzoeken tegelijkertijd positief zijn, komt er geen bevestigingstest, maar wordt het betrokken dier direct als “verdacht aangetast” beschouwd.

Is het resultaat van de bevestigingsprocedure gunstig (negatief) dan zal er verder niets gebeuren met het betrokken dier.

Is het resultaat daarentegen ongunstig (positief), dan zal de LCE het rund als “verdacht aangetast” verklaren en een slachtbevel geven.

In het slachthuis bemonstert de dierenarts het rund voor een PCR-test en cultuur. Als er letsels zijn, worden die bemonsterd. Zijn die er niet, dan bemonstert de dierenarts de plekken waar de kans het grootst is om de bacterie te detecteren: bepaalde lymfeklieren en de longen.

Als één van beide (PCR of cultuur) positief is, wordt het betrokken rund beschouwd als “aangetast door tuberculose”. Het bedrijf waar het dier afkomstig van is, wordt tot haard verklaard.

Wat met tuberculinaties?

In principe worden er geen tuberculinaties meer uitgevoerd, tenzij er op korte termijn zoveel analyses moeten plaatsvinden dat de labo’s het niet gebolwerkt krijgen. Dan kan het FAVV beslissen om een aantal bedrijven een opdracht tot tuberculineren te geven in plaats van bloedname.

Belangrijk: waar rekening mee houden bij het nemen van monsters?

Voor de gamma-interferontest (IFNg) zijn er levende cellen nodig. Daarom zijn er enkele bijzondere aandachtspunten:

  • Neem op het moment dat je een opdracht krijgt voor bemonstering voor een IFNg-test altijd contact op met het laboratorium van je keuze. Op die manier kunnen zij zorgen voor een vlot verloop van het verdere logistieke proces. Volg verder de instructies die je krijgt van het laboratorium.
  • Gebruik voor de bloedname een specifieke tube met heparine als antistollingsmiddel. Normaal gesproken zijn dit de tubes met de groene dop.
  • Het is belangrijk om ongestold bloed te hebben en te vermijden dat de witte bloedcellen gevangen raken in de bloedstolsels, waardoor het monster niet meer bruikbaar is. Hiervoor is het cruciaal dat de dierenarts na de bloedname de tube altijd gaat zwenken (de tube een achttal keer kantelen). Zo is er voldoende contact tussen het bloed en de heparine en zal er geen stolling optreden.
  • Bewaar de monsters steeds bij een temperatuur tussen 16 en 22°. Bij een koudere temperatuur gaan de cellen afsterven. Als er in de winter veel monsters genomen moeten worden in een stal, plaats dan de monsters die je al genomen hebt zo snel mogelijk op kamertemperatuur en ga dan verder met de bemonstering. Koude temperaturen zijn uit den boze.  
  • Zorg ervoor dat de monsters tijdig in het laboratorium aankomen. Volg altijd strikt de instructies van het laboratorium voor monstername en ophaling.

Voor de As-ELISA, de test om antistoffen te bepalen, is het proces eenvoudiger. Het is voldoende als je een gewone serumtube aan één van de drie erkende eerstelijnslaboratoria bezorgt.