078 05 05 23
Kies je dier
Kies je dier

Wormsoorten

Bij schapen zijn een twintigtal wormsoorten bekend waarvan er 4 voorkomen in de lebmaag, 12 in de dunne darm en 4 in de dikke darm.

Vier wormsoorten vragen extra aandacht:

Wormsoort Probleemperiode Symptomen Gevaarlijke weides
Nematodirus Lammeren in het voorjaar en soms in het najaar Waterige diarree
Dorst
Sterfte
Groeivertraging
Waar vorig jaar lammeren hebben gelopen
Haemonchus contortus Lammeren in de zomer Bloedarmoede
Sterfte
Verminderde groei
Geen diarree
Waar minder dan 3 maanden geleden ooien en/of lammeren hebben gelopen
Trichostrongylus Lammeren in de zomer en het najaar Diarree
Verminderde groei
Waar minder dan 3 maanden geleden ooien en/of lammeren hebben gelopen
Teladorsagia circumcincta Lammeren in de zomer en het najaar Soms diarree
Verminderde groei
Waar minder dan 3 maanden geleden ooien en/of lammeren hebben gelopen

 

Preventie

De preventieve aanpak van worminfecties is gebaseerd op kennis van de wormcyclus die bij besmettingen een rol speelt.

Een complete uitbanning van worminfecties is niet mogelijk (en ook niet aangewezen). Wel kan de infectiedruk zo laag mogelijk worden gehouden, waardoor de natuurlijke afweer zijn werk kan doen.

Dit kan bereikt worden door de wormen weinig kansen te geven om zich door herbesmetting verder te ontwikkelen. Voordat de eitjes, die het lichaam van het schaap via de ontlasting verlaten, weer voor een nieuwe besmetting kunnen zorgen, verplaats je de schapen naar een ‘schone’ wei waar minstens drie maanden geen schapen of geiten hebben gegraasd.

Voor Nematodirus is elke wei waar vorig jaar lammeren hebben gelopen verdacht.

Verweid de ooien met lammeren tot 1 juli steeds binnen drie weken naar een nieuwe, veilige wei. Doe dit met de lammeren in de zomer elke twee weken. Aan de hand van deze gegevens kan de schapenhouder een begrazingsschema opstellen.

Monitoring is essentieel bij deze preventieve aanpak van worminfecties. Door de mest geregeld te laten onderzoeken, krijgt de schapenhouder een goed beeld van de infectiedruk.

Goede momenten voor mestonderzoek zijn:

  • na het spenen van de lammeren,
  • vier weken na het verweiden van de lammeren in de zomer,
  • en twee weken na het ontwormen.

Daarnaast is een regelmatige beoordeling van de conditie van de dieren (lammeren) in de kudde noodzakelijk. Let op anemie (bleke slijmvliezen) in de zomer en groeivertraging, vermagering, diarree in de zomer en het najaar. De symptomen zijn afhankelijk van de wormsoort.

Wormen bestrijden door regelmatig omweiden betekent dat de infectiedruk laag blijft, maar de hoeveelheid eitjes kan onder bepaalde omstandigheden toch zodanig toenemen dat ontwormen noodzakelijk is.

Behandeling

Zorgvuldig omgaan met reguliere ontwormingsmiddelen is van levensbelang. Resistentie tegen deze producten is immers een groeiend probleem. Met een strategische aanpak kan resistentie worden tegengegaan. Een drastische beperking van het gebruik van ontwormingsmiddelen is één van de manieren om resistentie te voorkomen.

Maatregelen om resistentie tegen te gaan:

  • Ontworm enkel verdachte schapen (diarree, groeivertraging  of vermageren, anemie …). Ga op voorhand de noodzaak van ontwormen na door middel van een mestonderzoek. Bij een mestonderzoek dient naast identificatie zeker een telling (EPG/OPG) uitgevoerd te worden om zinvolle conclusies te kunnen trekken. Ooien dienen enkel ontwormd te worden bij het aflammeren.
  • Vermijd onderdoseren. Zorg voor een juiste gewichtsbepaling en controleer regelmatig de werking van het doseerpistool.
  • Wissel regelmatig tussen producten uit de verschillende groepen.
  • Hou aangekochte dieren 14 dagen in quarantaine en ontworm ze met twee producten uit twee verschillende groepen. Laat de mest controleren alvorens je de aangekochte dieren bij de kudde laat.
  • Vermijd ontwormen op het moment van omweiden. Op die manier voorkom je een sterke selectie op resistente wormen.
  • Laat enkele dieren uit de groep onbehandeld (bv. 2 tot 5% van de zwaarste lammeren). Op die manier blijft een populatie niet-geselecteerde wormen aanwezig op de weide (= refugia).
  • Controleer één keer per jaar 14 dagen na het ontwormen of de behandeling effectief was door middel van mestonderzoek. In geval van benzimidazolen moet minstens 90% reductie waarneembaar zijn; voor macrocyclische lactonen moet dit minstens 95% zijn.
  • Houd lammeren die frequent ontwormd moeten worden (en dus genetisch wormgevoelig zijn) niet aan.

Ontwormingsmiddelen

Productgroep Werkzame stof 
Benzimidazolen
>> Op heel wat bedrijven is er resistentie tegen deze groep; resistentiecontrole is daarom noodzakelijk.
Albendazole
Fenbendazole
Mebendazole + closantel
Macrocyclische lactonen Eprinomectine
Doramectine
Ivermectine
Ivermectine
Ivermectine
Moxidectine
Amino-acetonitrile derivaten Monepantel

Interpretatie van mestonderzoek

Bij een parasitair mestonderzoek is het belangrijk om ook een telling (OPG/EPG) te laten uitvoeren om een idee te krijgen van de besmetting.

  • Bij een EPG Strongyliden hoger dan 500 is het aangeraden te ontwormen; hoger dan 1000 is gevaarlijk.
    Bij een Haemonchus-infectie is het mogelijk dat er al veel volwassen bloedzuigende wormen aanwezig zijn, maar dat er nog geen eiproductie is, en bijgevolg een lage EPG.
  • Bij een EPG Nematodirus hoger dan 100 is het aangeraden te behandelen; hoger dan 500 is gevaarlijk.
  • Een OPG (coccidiose) dient gecorreleerd te worden aan de symptomen of het autopsiebeeld. Een OPG hoger dan 10 000 wordt als hoog beschouwd.

Het is ook aangeraden om de resistentie te evalueren aan de hand van de FECRT (Fecal Egg Count Reduction Test). Hiervoor worden enkele schapen bemonsterd voor een individueel mestonderzoek (én telling) vlak voor de ontworming. Diezelfde schapen worden 14 dagen na de ontworming nog eens bemonsterd. Op dat moment dient de EPG 90% gedaald te zijn voor de benzimidazoles en 95% voor ivermectine, doramectine en moxidectine.

Lees meer over hoe je de kudde kunt ontwormen en tegelijkertijd resistentie kunt tegengaan in de flyer 'Verantwoord ontwormen'.