078 05 05 23

  
De huidige melkveehouderij is niet meer dezelfde als enkele tientallen jaren geleden. Dankzij doorgedreven genetische selectie en andere managementverbeteringen zijn de moderne melkkoeien echte topatleten geworden. Ze moeten dan ook als dusdanig benaderd worden en vereisen op maat afgestemde verzorging en begeleiding.

De sterke productie van melkkoeien vergt een grote aanvoer van energie en dus een verhoogde droge stofopname (DSO). Aangezien de energievraag bij de lactatiestart meestal groter is dan de energieaanvoer, ontstaat een negatieve energiebalans (NEB). Om een eventuele buitensporige verstoring van het evenwicht DSO/NEB in beeld te brengen, zijn wetenschappers van Universiteit Gent in samenwerking met Veepeiler Rund van DGZ een handig hulpmiddel op punt aan het stellen: het metabool profiel.
 

Metabool profiel helpt stofwisselingsproblemen te voorkomen

Het metabool profiel is een eenvoudige manier om bloedwaarden van beta-hydroxyboterzuur (BHB) en niet-veresterde vetzuren (NEFA’s) te interpreteren. Op basis van deze twee parameters is het – mits juiste interpretatie – mogelijk om te voorspellen of er een grotere kans bestaat op het ontwikkelen van leververvetting en ketonemie, met alle daaraan gerelateerde ziektes zoals lebmaagverplaatsing, ophouden van de nageboorte, baarmoederontsteking, kalfziekte, enz. Op deze manier wordt het mogelijk om het rantsoen en het management tijdens de droogstand en bij het begin van de lactatie gerichter bij te sturen.
 

Voldoet het rantsoen aan de stijgende energiebehoefte?

Naar het einde van de dracht toe wordt de energiebehoefte van de melkkoe op korte tijd verscheidene keren groter ten gevolge van de steeds stijgende energienood van het sterk groeiende kalf in de baarmoeder, maar ook van de uier voor de productie van de biest. Na de kalving zorgt het begin van de lactatie nogmaals voor een explosieve stijging van de energiebehoefte. Aan deze grote energievraag wordt gedeeltelijk tegemoet gekomen door een stijging van de DSO. Deze verhoogde DSO houdt echter geen gelijke tred met de sterk stijgende energievraag. Dit heeft als gevolg dat elke melkkoe de eerste weken na de kalving - en soms zelfs al vóór de kalving - in een toestand van NEB verkeert. Hierbij wordt het eigen vetweefsel afgebroken om het energietekort te compenseren.

Stofwisseling

Figuur 1: Stofwisseling – vetafbraak – NEFA en BHB in bloed
 

Verstoorde energiebalans kan leiden tot problemen

In figuur 1 is het verloop van de stofwisseling schematisch weergegeven. De koe neemt het rantsoen op en dit komt zo in de pens terecht. Door de vertering in de pens, mede door de pensbacteriën, ontstaat er propionzuur. Dit is een basisproduct dat door de lever wordt gebruikt om suikers aan te maken. Dit proces noemen we de gluconeogenese. Ter hoogte van de uier wordt glucose voornamelijk gebruikt voor de productie van lactose, wat als basis dient voor de melkproductie. Dit is de situatie in normale omstandigheden, wanneer de koe genoeg rantsoen kan opnemen om aan de behoeften te voldoen.

Wanneer de melkproductie stijgt en de voederopname daalt, ontstaat er een onevenwicht tussen de energieopname en de energiebehoefte. De koe moet dan op de één of andere manier proberen aan de energiebehoefte te voldoen. Aangezien ze genetisch geprogrammeerd is om melk te produceren, wordt hier niet op bespaard en zal ze dus niet minder melk gaan geven. Ze zal echter haar eigen vetreserves aanspreken en mobiliseren. De vetten worden afgebroken en er komen NEFA’s vrij die kunnen dienen als alternatieve energiebron. De verwerking van deze NEFA’s gebeurt hoofdzakelijk in de lever. Onder normale omstandigheden worden deze NEFA’s onder de vorm van vetmolecules vrijgesteld in het bloed, maar bij sterke energietekorten worden deze NEFA’s in de lever omgebouwd tot ketolichamen. Eén van deze ketolichamen is BHB.

Wanneer de NEB abnormaal diep is of te lang duurt, komt de melkkoe in de problemen. De kans om metabole stoornissen te ontwikkelen zoals slepende melkziekte, pensverzuring, lebmaagverplaatsing, een daling van de weerstand waardoor de koe ook gevoeliger wordt voor allerhande infecties, metritis en mastitis, is dan sterk vergroot. Deze problemen kunnen zich voornamelijk voordoen van drie weken vóór tot drie weken na de kalving. Deze kritieke periode heet de transitieperiode.
 

Bepalen van het metabool profiel

De hoeveelheid NEFA’s en BHB kunnen in het bloed bepaald worden. Om de toestand op een bedrijf te evalueren, worden er stalen genomen bij twee groepen dieren. Een eerste groep stalen bij dieren die binnen de drie weken moeten kalven en een tweede groep stalen bij dieren die maximaal drie weken tevoren hebben gekalfd. Twaalf dieren is een streefgetal om een goede evaluatie te kunnen maken (zes vóór de kalving en zes na de kalving). Door middel van de bloedanalyses en de verwerking van de resultaten kan men bepalen hoe groot de NEB van een dier is. Wanneer verschillende dieren op een bedrijf bemonsterd worden, kan men de resultaten van de analyses vergelijken met een grafiek van gemiddelde waarden om zo de status, het metabool profiel, van een bedrijf te situeren.

Metabool profiel
Figuur 2: Gemiddelden van het verschil in hoeveelheid BHB en NEFA’s resp. voor en na de kalving onderverdeeld per groep

In figuur 2 zijn de gemiddelde waarden uitgezet die verkregen zijn na bemonstering van meerdere bedrijven. De gemiddelden werden bekomen door het verschil te maken tussen de waarden vóór de kalving en de waarden na de kalving gedeeld door het gehalte voor de kalving, d.w.z.:

  • PostNEFA - PreNEFA/PreNEFA
  • PostBHB - PreBHB/Pre BHB

In het eerste vak van het diagram zien we dat de BHB-waarden na de kalving hoger liggen dan ervoor. De NEFA-waarden echter liggen hier onder de lijn, wat wil zeggen dat in dit geval de NEFA-waarden voor de kalving hoger liggen dan erna.

Wanneer een bedrijf zich hier situeert, kan dit duiden op problemen tijdens de droogstand. Er is met andere woorden al vetafbraak vóór de kalving. Dit kan via een aanpassing van het rantsoen of het management opgelost worden.

In het tweede vak van het diagram zien we een matige verhoging van NEFA’s en BHB na de kalving. Dit zijn de bedrijven waar geen stofwisselingsproblemen te verwachten zijn.

In het derde vak zien we de bedrijven waar de dieren aan aanzienlijke vetmobilisatie doen. De gehaltes BHB en NEFA’s zijn sterk gestegen na de kalving ten opzichte van de waarden voor de kalving. Dit wil zeggen dat deze dieren een grote kans maken om metabole stoornissen te ontwikkelen.

In het vierde vak bevinden zich de bedrijven waar de dieren na de kalving alleen een veel hogere NEFA-status vertonen en slechts een beperkte verhoging van BHB. Deze dieren spreken wel de NEFA’s aan, maar hun lever kan deze vetten goed verwerken: de ketogenese moet niet aangesproken worden om het teveel aan NEFA’s te verwerken.

Door de resultaten van de analyses van één bedrijf te verrekenen en te vergelijken met het diagram, kan men dus het metabool profiel van het bedrijf situeren in een welbepaalde categorie. Op basis van dit resultaat en van andere bedrijfsgegevens kan gericht advies worden gegeven. Zo wordt het mogelijk om eventuele stofwisselingsproblemen in de periode rond de kalving te snel af te zijn.
 

Wens je stofwisselingsproblemen bij je koeien te vermijden in de periode rond de kalving?

Neem dan contact op met je bedrijfsdierenarts voor het bepalen van het metabool profiel op je bedrijf. De dierenarts zal de nodige monsters nemen voor onderzoek op BHB en NEFA’s en je verder begeleiden.