In het weekend van 13, 14 en 15 september werd Sanitel naar een nieuw informatica-platform overgebracht. In de daaropvolgende week traden er heel wat problemen op met het platform. Sinds 23 september 2024 functioneert Sanitel opnieuw naar behoren. De verplichte registraties van geboortes, aanvoer, afvoer en sterfte bij veehouders, handelaars en verzamelcentra tussen 10 september en 23 september worden als tijdig beschouwd indien deze worden uitgevoerd vóór 1 oktober 2024. Meer informatie lees je op de website van het FAVV

078 05 05 23

Algemene factoren die het resultaat van een analyse beïnvloeden

Bij de interpretatie van een resultaat van een analyse is het belangrijk te weten dat er verschillende factoren zijn die het testresultaat kunnen beïnvloeden. 

  • De ziekte:
    Sommige ziekteverwekkers kunnen slechts in een zeer acuut stadium teruggevonden worden (bv. weidekoorts).
    Daarnaast zijn er ziekteverwekkers die niet constant worden uitgescheiden (bv. paratuberculose).
    Bij bepaalde ziekteverwekkers is er dan weer niet altijd een duidelijke correlatie met de letsels en het aantonen van de verwekker (bv. coccidiose). 
  • Het dier:
    De manier waarop een dier reageert op een ziekte hangt af van veel factoren: de weerstand van het dier, de omgeving, de verzorging, eventuele behandelingen en vaccinaties …
  • De monstername:
    Het is belangrijk dat een representatief monster genomen wordt. In bepaalde gevallen - zoals bij een niet constante uitscheiding van de ziekte - is een mengstaal aangewezen.
    Bij het nemen van een monster is het uiteraard zaak om contaminatie zoveel mogelijk uit te sluiten; gebruik daarom bij elk monster verse handschoenen, een nieuwe naald/bloedbuis … 
    Bewaar ten slotte de genomen monsters in een koele omgeving en bezorg ze zo snel mogelijk aan het laboratorium.
  • De test:
    Elke test bezit een zekere sensitiviteit (gevoeligheid) en specificiteit. De sensitiviteit is de kans dat een ziek dier gemist wordt (kans op vals negatief resultaat) en de specificiteit is de kans dat een gezond dier foutief als ziek wordt getest (kans op vals positief). Geen enkele test heeft een sensitiviteit/specificiteit die 100% bedraagt.
  • Hemolyse:
    Hemolyse ontstaat door het vrijkomen van hemoglobine uit rode bloedcellen in het serum of plasma. Dit veroorzaakt directe interferentie door het vrijkomen van celinhoud, indirecte interferentie door de invloed op antistof-antigenbinding en analytische interferentie bij analyses gebaseerd op spectrofotometrie. Men kan hemolyse beperken door:
    • een kwaliteitsvolle bloedafname (minimale stress voor het dier);
    • het voldoende laten uitstollen van de serummonsters op kamertemperatuur;
    • de monsters niet aan extreme temperaturen bloot te stellen (aanbeveling niet boven 45°C en niet onder -10 °C);
    • bij transport de monsters goed te verpakken zodat schokken vermeden worden;
    • bij voorkeur binnen de 4 uur na monstername te centrifugeren op een gepaste snelheid.

PCR

PCR (polymerase chain reaction) is een techniek om het genetisch materiaal van ziekteverwekkers (of pathogenen) en toxines op te sporen.

We kunnen de analyses in twee groepen onderverdelen: (a) kwalitatieve PCR en (b) kwantitatieve PCR.

a) Kwalitatieve PCR: 

Kwalitatieve PCR gaat na of een agens (pathogeen of toxine) al dan niet aanwezig is en kan een kwalitatieve indicatie geven van de aanwezige hoeveelheid agens. De resultaten van deze real-time PCR-analyses worden bekomen als numerieke waarden, ook wel Ct-waarden genaamd (Ct staat voor drempelcyclus of threshold cycle). 

Op onze beproevingsverslagen worden deze als volgt vertaald:     

Ct < 25,9: Gedetecteerd (zeer sterk)              
26 – 28,9: Gedetecteerd (sterk)      
29 – 31,9: Gedetecteerd (matig)     
32 – 35,9: Gedetecteerd (zwak)      
36 – 36,9: Gedetecteerd (zeer zwak)              
Ct > 37: Twijfelachtig        
Geen Ct-waarde: Niet gedetecteerd              
Geen geslaagde IPC (interne positieve controle): Inhibitie

In geval van een twijfelachtig resultaat kunnen wij niet met zekerheid zeggen of het agens effectief aanwezig is in het monster. Dergelijke resultaten dienen dan ook met de nodige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Doorgaans is een nieuwe monstername aangewezen.

In geval van inhibitie konden geen goede resultaten voor de interne positieve controles worden bekomen, wat erop wijst dat de PCR-reactie niet kon doorgaan. Dit is te wijten aan de slechte kwaliteit van het monster. Een nieuwe monstername is dan aangewezen.

De cut-off-waarden – d.w.z. de waarden vanaf wanneer een PCR-resultaat als twijfelachtig beschouwd wordt – zijn de volgende:  

  • CEM PCR: Ct 36
  • Influenza PCR: Ct 35
  • Blauwtong PCR: Ct 34
  • Alle andere kwalitatieve PCR’s: Ct 37

Voor CEM, influenza en blauwtong wordt bovenstaand schema volgens de cut-off-waarde in die mate aangepast dat de zone ‘Gedetecteerd (zeer zwak)’ verdwijnt.

Bovenstaande is niet van toepassing op de E. coli pathotypering PCR. Hierbij worden de resultaten per virulentiefactor enkel uitgedrukt als ‘Gedetecteerd’ en ‘Niet gedetecteerd’.
 

b) Kwantitatieve PCR:

Kwantitatieve PCR bepaalt de exacte hoeveelheid agens in kopij-aantal per milliliter of gram monster. In dit geval spreken we van real-time qPCR. Deze maakt gebruik van een standaardcurve om Ct-waarden te kunnen omrekenen naar kopij-aantallen.

Op dit moment wordt enkel PCV2 kwantitatief bepaald bij DGZ. De uitslag kan als volgt worden geïnterpreteerd (zoals bepaald door Sciensano):

< 104 copies/ml = geen infectie       
104 – 107 copies/ml = subklinisch   
> 107 copies/ml = hoge viruslading

Voor organen geldt eenzelfde interpretatie in copies/g.

Tuberculose

ELISA As

Met de ‘Tuberculose Antistof ELISA’ wordt de aanwezigheid van antistoffen tegenover Mycobacterium antigenen in een serummonster van een rund gedetecteerd. Voor de analyse is een serummonster noodzakelijk. Deze ELISA is een standaard Indirecte ELISA waarbij voor het dier een negatief of positief resultaat wordt gerapporteerd.

Gamma interferon test

Met de ‘Tuberculose - gamma interferon test’ wordt de in vitro reactie van de cellulaire immuniteit op een contact met Tuberculose antigenen gedetecteerd. Het is voor de uitvoering van deze test noodzakelijk dat men over levende bloedcellen beschikt. Hiervoor moeten de Li-heparine volbloedmonsters na de monstername altijd bij een temperatuur van boven de 16°C worden bewaard en is een analyse binnen de 8 uur na monstername noodzakelijk.

Bij de uitvoering van de IFN test wordt heparine volbloed samengebracht met verschillende antigenen.

  • PPD Bovine: dit antigen maakt de detectie van runderen geïnfecteerd met Mycobacterium bovis mogelijk.
  • PPD Aviair: dit antigen zorgt voor de detectie van runderen die in contact zijn geweest met mycobacteriën van het soort avium, zoals het agens dat paratuberculose veroorzaakt.
  • Synthetische peptiden ESAT6-CFP10 : het gebruik van deze bovis-antigenen verhoogt de specificiteit van de test.

De antigenen worden verwerkt door de antigeen presenterende cellen uit het heparine-bloed, zoals macrofagen, waardoor de epitopen van de antigenen herkenbaar worden voor de T-lymfocyten uit het bloedmonster. Als een dier al in contact is geweest met mycobacteriën, zullen hun T-lymfocyten op de herkenning van die epitopen reageren door Interferon gamma te produceren. De verhouding tussen de hoeveelheid IFN dat het monster produceert als reactie op het contact met het PPDB en het PPDA antigen zal aanleiding geven tot een resultaat rond tuberculose. Op het beproevingsverslag zal de IFN-test resulteren in een resultaat voor de parameter "Tuberculose – IFNg-PPDB". Wanneer voor deze parameter een Positief resultaat is verkregen, wordt op vraag van het FAVV ook het resultaat voor de synthetische peptiden (Tuberculose – IFNg-Synth. Ag Mix) gerapporteerd.

Volgende resultaten zijn mogelijk:

  1. Negatief
  2. Positief
  3. Niet afdoende : bij monsters waar de cellen IFN produceren in afwezigheid van mycobacteriën antigenen.
  4. Niet conform : POS controle : bij monsters waar geen levende cellen gedetecteerd kunnen worden.
  5. Niet conform : Klonter : bij monsters waar de tube te weinig werd gezwenkt na monstername waardoor klontervorming is opgetreden.
  6. Niet conform : Tube : bij monsters die niet in de juiste bloedtubes werden aangeleverd.
  7. Niet conform : Temp : bij monsters die na monstername niet op de juiste temperatuur werden bewaard.
  8. Niet conform : Admin : bij monsters waar er administratieve onvolkomenheden zijn van die aard dat de monsters niet kunnen worden verwerkt.

De interpretatie van de resultaten bekomen voor de twee tuberculose parameters (tuberculose – IFNg-PPDB en tuberculose – IFNg-Synth. Ag Mix) maakt het bepalen van een tuberculose dier-status mogelijk.